Geschiedenis

Geschiedenis in een notedop.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Eexterzandvoort is een klein dorp in het noordoosten van Drenthe. Het ligt tussen de Hondsrug en de Hunze.

De naam laat zich als volgt verklaren: Eexter betekent van of bij Eext en voort komt van voord of voorde (een doorwaadbare plaats). Eexterzandvoort: een doorwaardbare plaats bij Eext. 

Het Drentse landschap was in het begin van de 17e eeuw voor een reiziger op doorreis niet veel meer dan een eindeloze leegte. De dorpen lagen als kleine eilandjes in een zee van heide en venen.

Het land was, met uitzondering van het zuidwestelijke deel, uiterst dun bevolkt. In het zuidwesten bepaalden streekdorpen voor een groot deel het landschap.

In 1630 telde Drenthe ongeveer 22.000 inwoners, in die tijd ongeveer 1,3% van de Nederlandse bevolking. In 1675 bedroeg de bevolkingsdichtheid op het Drentse platteland 7,6 per km2. In 1750 was het inwoneraantal gestegen tot 35.000, waarvan het overgrote deel een bestaan vond in de landbouw.

Pas aan het einde van de 18e eeuw vestigden zich mensen in het gebied dat we nu kennen als Eexterzandvoort. .

De Nederlands Hervormde gemeente Anloo vermeldt in 1799 de doop van Jan, zoon van Klaas Jans en Grietje Christiaans, in haar kerkboek. Als woonplaats is genoteerd "...in de Eexterdallen tussen Eext en Eexterveen."

Nederland maakte vanaf 1810 enkele jaren deel uit van het Franse keizerrijk. Keizer Napoleon beval dat alle inwoners van zijn rijk hun namen moesten laten registreren. In 1813 werden vanuit (de) Zandvoort twee namen ingeschreven. Jacob Harms en zijn gezin lieten zich inschrijven onder de naam Tetman. Jan Harms en zijn vrouw en kinderen noemden zich voortaan Vos. De familienaam Zandvoort kwam in die tijd in Drenthe nog niet voor.

In 1844 stonden er volgens opgave drie huizen in Eexterzandvoort. Het aantal inwoners van het dorp begon in de tweede helft van de vorige eeuw te groeien. De Drentse bevolking was in de 19e eeuw de snelst groeiende van Nederland. Na 1895 kende de provincie zelfs het hoogste geboortenoverschot van heel Nederland!

Uit een "register van nummers der huizen" in de gemeente Anloo blijkt dat er in het begin van de 20e eeuw 46 woningen in Eexterzandvoort stonden. In 1994 (het jaar waarin dit stukje werd geschreven door Jacob Kleef) telde het dorp 52 woningen en 139 inwoners.

.

Tekst (licht gewijzigd): Rinko Huisman (15 februari 2003)

 

Geschiedenis van de bewoners.

Eexterzandvoort is geen erg oude gemeenschap. De meeste bewoners zijn hier neergestreken tussen 1840 en 1900 en woonden ten zuiden van de Nieuwedijk.
De huidige Dalweg tussen de voormalige sauna en de woning van de familie W.Polman heette toen ook Nieuwedijk. Verderop ging deze weg over in de Oudelandsedijk.
De mensen die hier kwamen wonen stichtten kleine landbouwbedrijfjes en werden ook wel keuterboeren genoemd. De woningen werden veelal midden in het land gebouwd. Dat was handig omdat veel werk met de kruiwagen moest gebeuren.
Tot ongeveer 1970 liep er een pad ongeveer halverwege tussen de Nieuwedijk en de afwateringssloot op de grens van de gemeenten Anloo en Gieten. Deze sloot werd "Scheiding" genoemd. De tunnel onder Rijksweg 33 draagt vandaag de dag dezelfde naam. Het pad begon bij de Nieuwedijk nr.9 (familie W.de Vries) en kronkelde langs alle huizen naar Dalweg nr.33 (familie Schipper). Later kwam er meer bewoning aan de Oudedijk, de Dwarsdijk, de Krommedijk en de Zwienhemsdijk.

Bewoning rond 1950

Tot aan 1950 stonden er 46 woningen in Eexterzandvoort. Nadien zijn er twee afgebrand en drie afgebroken. Tot op heden werden er zes particuliere woningen  bijgebouwd. De gemeente (Anloo) bouwde twee dubbele woningen, waarmee het totale aantal op 51 kwam.
De afgebroken woningen stonden aan de Nieuwedijk. Eén naast de huidge ijsbaan tegenover de oprijlaan van nr.7 (familie J.Kregel) en één tussen nr.7 en nr.5.
Tegenover de woning van de familie D.Strijker is een woning afgebrand. Ook de boerderij van G.Witting die ten zuiden van de familie M.de Vries (Zwienhemsdijk) stond, is in vlammen opgegaan.

 

Leefsituatie rond 1950

De meeste bewoners vonden hun bestaan in de landbouw. Omstreeks 1950 waren er eenendertig (!) boerenbedrijfjes, meest keuterboeren. Verder woonden er nog zeven landarbeidersgezinnen met soms een eigen melkkoe of een paar geiten voor de melk. 
Het bouwplan was beperkt. Vanwege de hoge zuurgraad van de grond voldeden rogge en aardappelen beter dan tarwe en gerst. Ook werd wel haver verbouwd en gevoerd aan de paarden. Na de oogst van de rogge (juli en augustus) werden vaak knollen geteeld, een prima voer voor de koeien. Voor datzelfde doel werd meestal ook nog een perceel voederbieten verbouwd. Ook zag je een enkel perceel suikerbieten.
Twee personen vonden hun bestaan in de handel in vee, stro, hooi, en dergelijke.
Het dorp had verder een bakker, een smid, een winkelier, een hoofd van de openbare lagere school en een paar rustende landbouwers zonder A.O.W. (dat toen nog niet bestond).
Tenslotte woonde hier nog een huisslachter die tevens rietdekker was: Bareld Hollander, de vader van Anne Hollander (Dalweg) en Jeichien  Sijbring-Hollander (Nieuwedijk). Bareld was een sympathieke man met volop kuren. Bij het verwerken van de huisslacht (het afhouwen) hoorde je zomaar een kanarie fluiten, dezelfde kanarie die je ook wel eens bij het rietdekken hoorde: Bareld kon perfect allerlei dierengeluiden nabootsen.

Weinig luxe

Door de geringe oppervlakte van de bedrijven hadden de meeste een sober bestaan. Daar kwam bij dat de gezinnen groot waren. Vijf of zes kinderen per gezin was heel gewoon. Het was moeilijk om rond te komen van het inkomen uit de boerderij. Veel luxe was er niet. De vakantie bestond uit een dagreisje met de bus, eens per jaar. Men zocht wel naar mogelijkheden om bij te verdienen. Zo ging men graan maaien of aardappelen rooien bij de wat grotere bedrijven. Ook het vervoer van de melk naar de zuivelfabriek en het houden van een paar fokzeugen of mestvarkens waren bijverdiensten om uiteindelijk een redelijk inkomen te verkrijgen. Door de beperkte ruimte in de boerderijen (weinig stalruimte), was de varkenshouderij echter van kleine omvang.

Geen echte armoede

In de crisisjaren tussen 1930 en 1940 was het helemaal droevig gesteld met het inkomen van de inwoners. Een aantal keuterboeren moest gaan werken bij de aanleg van de Staatsbossen. Zwaar werk voor de schamele beloning van acht gulden per week.
Ondanks het karige bestaan kon men toch niet van echte armoede spreken. De eerste levensbehoeften waren voldoende voorhanden. Men verbouwde zelf aardappelen, bonen, groente en fruit (bessen, appels en peren). Ook melk had men voldoende. Verder werd één of twee keer per jaar een varken of schaap geslacht. De slacht voor de zomer werd gepekeld en gedroogd waardoor het langer bewaard kon worden. Het spek en de worst werden wel enigszins geel (ranzig), maar men was in die tijd minder kieskeurig.

Eigen brandstofvoorziening

Ook voor de brandstof zorgde men zelf. In mei werd een perceeltje veen gehuurd. Het veen werd uitgegraven en op een veldje met een dijkje er omheen, uitgestrooid. Daarna ging er water bij en kreeg men een brij van veen en water. De brij werd gedroogd en gesneden. Later werd het opgebroken en nagedroogd. Dit proces wordt baggeren genoemd. Het stukje bos aan de Krommedijk voorbij de familie R.Koiter, werd gebruikt voor het baggeren. De naam van het bosje herinnert aan deze tijd: 'Baggerstukken'.

Deze herinneringen aan Eexterzandvoort over de periode 1930-1950 zijn opgetekend door Jan Hilbolling (februari 2003).